
|

|

|

|

|
Cane da pastore
Maremmana-Abruzzese |
Chien des Pyrénées |
Kuvasz |
Slovenský Cuvac |
Polski
Owcarek Podhalanski (Tatra hond) |
MAAT
REU / TEEF |
65-73
cm
60-68
cm |
70-80
cm
65-72
cm |
71-75
cm
66-70
cm |
62-70
cm
59-65
cm |
65-70
cm
60-65
cm |
GEWICHT
REU / TEEF |
35
- 45 kg
30
- 40 kg |
+/-
60 kg
+/-
45 kg |
40
- 52 kg
30
- 42 kg |
niets
aangegeven |
45
- 55 kg
55
- 55 kg |
KLEUR |
Wit. Ivoor, licht
oranje of licht gele vlekken zijn binnen zekere grenzen
acceptabel. |
Wit of wit met
grijze, licht geel tot oranje vlekken aan het hoofd, de oren
en bij de staartaanzet. |
Wit. Ivoorkleurig
toegestaan. |
Uitsluitend wit. Een
geelachtige schijn bij de ooraanzet is toegestaan. |
Geheel wit.
Crèmekleurige nuances zijn ongewenst. |
VACHT |
Recht. Lichte golf
getolereerd. Ondervacht. |
Rechte dekvacht van
voldoende lengte met ondervacht, lichte golf in de hals. |
Grof, hard, kruinen
en kammen, vervilten niet toegestaan. Wollige ondervacht. Huid
leisteenkleur. |
Een dichte ruige
pels, zonder franje aan broek en staart. Lengte 5-15
centimeter. Golving. Ondervacht. |
Lang, dicht, recht of
lichtgolvend, en hard. Veel onderwol. Rijkelijke kraag. |
HOOFD |
Schedel breed en
vlak, lichte stop, snuit iets korter dan de lengte van de
schedel. Schaargebit. |
Niet te grof, licht
gewelfde schedel, verhouding breedte-lengte schedel en lengte
voorsnuit ongeveer gelijk. Matige stop. Schaargebit. Tanggebit
toegestaan. |
Schedel tamelijk
lang, slechts licht gewelfd, matige stop. Een korte snuit is
fout. Schaargebit. |
Lengte snuit bijna
gelijk aan die van de schedel. Schedel tamelijk breed. Matige
stop. Schaargebit. |
Schedel iets gewelfd.
Duidelijke stop. Snuitlengte gelijk aan of iets langer dan de
schedellengte. Schaargebit. Tanggebit toegestaan. |
OREN |
Hoog aangezet, klein,
driehoekige V-vorm (niet rond). Bij werkhonden is een
gecoupeerd oor acceptabel. |
Aangezet op
ooghoogte. |
Hoog aangezet.
Middelmatig groot. Stompe V-vorm. |
Hoog aangezet.
V-vorming en matig rond. |
Aangezet op ooghoogte
of iets hoger. Driehoekig. |
OOGVORM
EN -KLEUR |
Niet groot,
amandelvormig. Okerkleurig tot kastanjebruin. |
Vaak klein.
Oogopening niet rond. Middelbruin. |
Scheef.
Amandelvormig. Donkerbruin. |
Ovaal. Donkerbruin. |
Middelgroot. Iets
schuin. Donkerbruin. |
LICHAAM
EN LICHAAMSVERHOUDINGEN |
Wat langer dan hoog.
Diep lichaam met goed geronde ribben. |
Wat langer dan hoog.
Licht geronde ribben. |
Iets langer dan hoog.
Borst diep, enigszins plat. |
Matig vierkant. Brede
borst met gewelfde ribben. |
Rechthoekig. Teven
iets langer dan de reuen. Diepe borst, ribben schuin, maar
iets vlak. |
STAART |
Lang, lager dan de
hak reikend. In actie niet hoger dan het verlengde van de
ruglijn gedragen. |
In rust omlaag
hangend met een angel. Wanneer de hond attent is en in gang,
het wiel over de rug vormend. |
Tot de sprong
reikend. Uiteinde iets opgebogen. Geen krul. In opwinding tot
de hoogte van de lendenen opgeheven. |
Recht, laag aangezet.
Tot aan de hiel reikend. In gang en bij opwinding in een boog
over de lendenen gedragen. |
Niet te hoog
aangezet. Onder de ruglijn gedragen. In opwinding daarboven,
maar niet gekruld. Pluimvorming. |
GANGWERK |
Uitgrijpend gangwerk. |
Elegant en soepel. |
Sierlijke
uitgrijpende draf. |
Diagonale draf.
Vloeiend, elastisch, lichtvoetig. |
Niets aangegeven. |
KARAKTER |
Hoewel trots en niet
geneigd tot onderdanig gedrag, kan hij ook een toegewijde band
met baas en omgeving tonen. |
Niets aangegeven. |
Niets aangegeven. |
Een geharde,
standvastige, leergierige herdershond. Grenzeloos trouw en
dapper. Noch nerveus, noch al te veel temperament. |
Bedaard, rustig en beheerst. Leergierig en waakzaam. |
DUIDELIJK
ONDERSCHEIDENDE KENMERKEN |
De beerachtige
uitstraling door de tamelijk brede schedel en de wat kortere
voorsnuit. Opvallend is de oogkleur, die lichter mag zijn dan
van alle andere. |
Het formaat, de
schedelvorm, de lage ooraanzet, de aftekeningen aan het hoofd
en de dubbele Hubertusklauwen. |
Vorm van het hoofd is
wat gestrekter dan dat van de andere. De vacht met zijn
typische kruinen. |
Zijn gewelfde ribben
onderscheiden hem van de andere witte van Centraal-Europa. Het
hoofd is zwaarder dan dat van de Kuvasz en het heeft een
matige stop in tegenstelling tot de Tatrahond. |
Vacht uitsluitend
wit. De gewelfde schedel en de duidelijker stop dan de andere
maakt het hoofd zeer typisch. Het gewicht t.o.v. het formaat
geeft hem meer de uitstraling van een boerenwerkhond. |